BφaΑrԲtБ VφoΙoΘrΑzΒaΑnΒgΉeΟrХ: եdΖeѓ ώbΝeΠgΧrΒaΒaΓfѕbΙoΝeΡkΖeΟnХ ϊvΙaΑnХ ZΖeΥeΡbΘuΑrΒgџ

De begraafboeken van Zeeburg 1714-1811 – deel I (oktober 1714 - november 1733)

(In een net wat te sterk gewijzigde vorm verschenen in Misjpoge (33 / 2020-2: 63-73)

De achttiende-eeuwse begraafboeken van de Asjkenazische gemeente in Amsterdam[1] zijn interessant voor genealogen. Jits van Straten maakte registers[2] op deze boeken die de voor hen meest relevante informatie daarin toegankelijk maken. Over die registers wellicht een andere keer meer. De vraag hier is wat die boeken ons kunnen leren over de geschiedenis van de betrokken begraafplaatsen. Voor zulk onderzoek zou het erg handig zijn als de tekst van die boeken digitaal toegankelijk is, zodat je er complexe zoekopdrachten op kunt loslaten. Met scans, dus plaatjes – de vorm waarin ze op de website van het stadsarchief staan – lukt dat niet. Ik moest de tekst dus eerst uittypen, wat een hoop werk is. Daarom besloot ik me eerst eens te beperken tot één begraafboek: dat van Zeeburg, voor de periode 1714-1733.

Waar de aanduiding “begraafboeken” vandaan komt, weet ik niet. Ze heten zo in de inventaris van het stadsarchief, maar zelf noemen ze zich “Register van de lijken begraven te …” en dan de naam van de begraafplaats (Zeeburg of Muiderberg), gevolgd door een boeknummer en de periode die het betreffende boek beslaat. In die boeken vinden we chronologisch geordende registraties in een mengsel van Hebreeuws en Jiddisj, in achttiende-eeuws joods handschrift. Hieronder een stuk van een willekeurige pagina. Als vrijwel elke pagina begint ook deze met een jaartal en de naam van de dienstdoende registrator. Gewoonlijk was zo iemand een half jaar verantwoordelijk voor het bijhouden van het register van zowel Zeeburg als Muiderberg. De pagina- en registratienummers zijn duidelijk later (met potlood) toegevoegd.[3]

afbeelding handschrift

Bij het uittypen van deze tekst heb ik wel wat dingen aangepast. Regelmatig terugkerende aanduidingen als ‘idem’ en ‘als voren’ die verwijzen naar namen en data in voorafgaande registraties heb ik vervangen door die namen en data zelf. En ik heb de data herschreven als dagnummer, maandnaam en jaartal. Omschrijvingen als ‘de vooravond van Rosj Chodesj’ of ‘de tweede tussendag van Pesach’, waarvan ik steeds weer even moest opzoeken welke datum dat dan was, zijn daarmee verdwenen, terwijl ik het jaartal, dat in het manuscript alleen bovenaan de pagina staat, in elke individuele registratie heb toegevoegd. En de spelling heb ik zo hier en daar wat aangepast. Dit alles om het lezen en elektronisch doorzoeken van de tekst en het omrekenen van de data te vergemakkelijken.

Namen en data heb ik gekleurd (respectievelijk blauw en groen), waardoor de structuur van de registraties helderder wordt en mensen die weinig ervaring hebben met het joodse alfabet net wat makkelijker hun weg in de tekst kunnen vinden. Het hiervoor afgebeelde fragment ziet er dan als volgt uit:

תפח
גבאות של האלוף כ׳ ליזר שמש
ז ט כסליו תפח נפטרת אשה זקינה אלמנת ר׳ יודא פוזנר ונקברת א יו״ד כסליו תפח ברעגיל אורחים בקבר שקנת אצל בעלה 2008
ז ט כסליו תפח נפטרת אשה זקינה אמו של דוד קלאדר הענדלר ונקברת א יו״ד כסליו תפח ברעגיל אורחים 2009
ב יא כסליו תפח נקבר בן ר׳ װאלף שװאב 2010
ב יא כסליו תפח נקבר ילד מן אורח אצל הילדים 2011

Mijn kennis van Hebreeuws en Jiddisj is zeer beperkt, maar met wat woordenboeken, Googles vertaaldienst en hulp van derden kwam ik een eind. Ik maakte een lijst, of althans een eerste aanzet daartoe, van veel voorkomende woorden om anderen die moeite te besparen. En in een lijst met de namen en data uit het register van Van Straten voegde ik de nummers van de registraties toe, zodat wie dat register gebruikt snel het ‘origineel’ van daar gevonden registraties kan vinden. De betrokken bestanden kunt u desgewenst downloaden van mijn website.[4]

Nog één opmerking vooraf: de getallen in wat volgt zijn bijna altijd het resultaat van geautomatiseerde zoekacties. Daarmee vind je maar zelden álles wat je zoekt. Ik zou voor vrijwel alle getallen ‘ongeveer’, ‘circa’, ‘bij benadering’ of iets dergelijk moeten zetten. Maar dat leest niet prettig.

De registraties

Alle begravenen kregen een registratie van één of twee regels, met een datum van begraven en/of een datum van overlijden, wat personalia, en vaak ook een aanduiding van waar op de begraafplaats de betrokkene ter aarde werd besteld. In sommige gevallen staat er wat meer: een doodsoorzaak (‘verdronken’, ‘uit het raam gevallen’, ‘met een mes vermoord’, ‘bij de bevalling gestorven’), een plaats van herkomst als het om nieuwkomers gaat, een plaats van overlijden voor wie buiten Amsterdam het leven liet, of op een opmerkelijke plek (‘gestorven in het rasphuis …’).

Bijna vierhonderd geregistreerden (10%) bleven naamloos:‘begraven een vreemdeling(e)’, ‘kind van een vreemdeling’ (bijvoorbeeld registratie 2011 in de afbeelding hierboven), ‘echtgenote van een vreemdeling’, ‘dienstmeid’, enzovoort.

Volwassen mannen werden doorgaans geregistreerd met naam en toenaam. Kinderen werden geregistreerd als ‘kind’, ‘zoon’ of ‘dochter van’ hun vader of soms kleinkind van hun grootvader, meestal zonder eigen voornaam. Datzelfde gold voor de (veel kleinere) groep van nog ongehuwde maar al wel in kerkelijke zin volwassen jongeren. Gehuwde vrouwen en weduwen vinden we terug als als ‘vrouw/weduwe van’ hun man, en eventueel ook ‘dochter van’ hun vader. Een enkele, dan vaak oudere, vrouw werd geregistreerd als ‘moeder van’ een zoon.

De spil van vrijwel alle registraties is een volwassen man. Die mannen hebben vrijwel altijd een voornaam (er zijn enkele registraties waarin hij alleen een initiaal kreeg), en vaak ook een ‘achternaam’, al verdient die aanduiding aanhalingstekens, omdat het daarbij maar al te vaak niet ging om een familienaam in de nu gangbare zin. Zonen hadden soms een andere achternaam dan hun vader of broers. En de grens tussen bijnamen – ‘lange Jozef’, ‘zwarte Jacob’ – en achternamen is vaag. Sommige begravenen kregen alleen een voornaam: ‘begraven Abraham, een vreemdeling …’. Maar de meesten zijn omschreven in termen van verwanten. Meestal is dat hun vader – Abraham, zoon van David (waarbij van Abraham zowel als van David ook een ‘achternaam vermeld kan zijn). Minder vaak is dat hun schoonvader, soms hun broer of zwager,en – heel soms – hun moeder, of zelfs hun schoonmoeder. Nieuwkomers worden vaak ook omschreven in termen van hun herkomstoord: Abraham uit Praag. Het resultaat is een enorme verscheidenheid aan registratievormen. Een paar volstrekt willekeurige, provisorisch vertaalde illustraties (leestekens kent het origineel niet, dus die heb ik ook hier weggelaten):

12 zondag 11 kislew 5475 begraven een kind van Samuel bekeerling bij de kinderen kist gratis

21 zondag 3 tevet 5475 begraven de vrouw van Simeon Berklau op de rij van de vreemdelingen naast de dochter van Juda Ketenmaker kist gratis

385 zaterdag 7 eloel 5477 overleden Esther dochter van onze leraar de geleerde Mozes moeder van Chaim zoon van Josef halevi schoonzoon van Jacob Sjarnehoe en begraven zondag 8 eloel op de nieuwe rij van de vreemdelingen

Die laatste registratie is een behoorlijke puzzel. Esther is de dochter van Mozes, en ze is de moeder van Chaim die de zoon is van Josef – wat dus zou betekenen dat Esther, als moeder van Chaim, de vrouw was van Josef. En dan lijkt er te staan dat Jacob de schoonvader van Josef is maar als dat zo is is Jacob de vader van Josefs vrouw, van Esther zelf dus, en dát was Mozes al. Het is natuurlijk denkbaar dat Jacob de schoonvader is van Esther, maar in dat geval zou hij de vader van Josef zijn en dan ligt het meer voor de hand dat hij als zodanig zou zijn opgevoerd. Waarschijnlijker is toch dat Jacob de schoonvader is van Chaim, in welk geval Esther zou zijn “gedefinieerd” in termen van de voornamen van haar vader, haar man en haar zoon en de voor- en achternaam van haar zoons schoonvader. We zouden dat zo nu niet meer doen. En hoe uitgebreid ook, geheel ondubbelzinnig is deze registratie niet – hier wreekt zich het gebrek aan leestekens.

Volledigheid

Er zijn voor die eerste negentien jaar 3767 begrafenissen geregistreerd. Ik heb mijn spreadsheetprogramma het verschil tussen opeenvolgende data laten uitrekenen. Dat verschil is gemiddeld 1,8 dagen, en ligt in meer dan 90% van de gevallen onder de 5. Maar er zijn grotere gaten: één van 42 dagen, dus 6 weken – geen enkele begrafenis tussen 10 januari en 21 februari 1727 – drie van meer dan drie weken, zeventien van meer dan twee weken, en een nog weer forser aantal van meer dan een week. Het grote gat begin 1727 correspondeert met een opengelaten pagina. Kennelijk was de registrator-van-dienst van plan de begrafenissen van die periode in te voeren maar kwam hij daar niet aan toe.

Bij een gemiddelde van bijna twee dagen kan een gat van een week nog goed toeval zijn, maar bij twee weken of meer wordt de kans dat het gat voortkomt uit weggelaten registraties wel een stuk reëler. Eén gat, van anderhalve maand, overigens bleek te zijn veroorzaakt doordat de pagina’s niet in de juiste volgorde lagen: de pagina’s 86-88 horen chronologisch tussen pagina 78 en 79.[5] Geheel compleet is het register dus niet, maar procentueel zal het aantal geregistreerden niet veel verschillen van het werkelijke aantal begravenen.

Aantallen en geslacht

Van die 3767 registraties hebben er 2764 (73%) betrekking op een als zodanig geregistreerd “kind”, en 145 (4%) op een nefel[6]; samen 2909 (77%). In Muiderberg worden na ingebruikname van Zeeburg nauwelijks nog kinderen begraven. Zeeburg was dus van meet af aan kinderbegraafplaats.

De resterende 858 geregistreerden zijn volwassen, maar dan wel volwassen in kerkelijke zin: vrouwen ouder dan 12 en mannen ouder dan 13 jaar. Van die volwassenen zijn er 365, dus 43%, herkenbaar als vrouw – d.w.z. ze hebben een vrouwelijke voornaam (63 gevallen), of worden aangeduid als dochter/echtgenote/moeder van een man, of als ‘ongehuwde vrouw’of ‘meisje/maagd’[7] begraven op een volwassenrij.

In de meeste menselijke populaties worden iets meer jongetjes dan meisjes geboren, en dat maakt het lastig om uit die 43% meteen maar te op te maken dat vrouwen werden ondergerapporteerd. Ook is het denkbaar dat vrouwen net wat vaker overleden vóór ze volwassen werden, maar helaas valt dat niet na te gaan. In de begraafboeken wordt het onderscheid tussen een jongetje en een meisje namelijk lang niet altijd gemaakt. Het boek is opgedeeld in 37 registratieperiodes, ‘diensten’ van een steeds met name genoemde registrator.[8] En het percentage “meisjes” verschilt per periode. In 13 perioden ligt dat percentage boven de veertig, en in 5 daarvan boven de vijftig, maar er zijn er drie waarin geen enkel kind als meisje wordt aangeduid – sommige registratoren gebruiken consequent de manlijke vorm van ‘kind’ – en 11 waarin het percentage onder de twintig ligt. Gemiddeld over de gehele periode is 24,5% van de kinderen expliciet als meisje geregistreerd. Menig ‘kind’ zal een ‘meisje’ geweest zijn, maar voor welke kinderen dat geldt, zullen we nooit weten.[9]

Waar begraven …?

Er werd, in elk geval de eerste twintig jaar, begraven op vier verschillende plekken: ‘bij de kinderen’ (2592), op de rij voor gemeenteleden (‘regel ballebatim’; 340 registraties), op de rij voor vreemdelingen[10] (‘regel orchim’; 425 registraties), of op een speciale plek voor mensen waar moreel iets aan schortte: prostituées en hun kinderen, bijvoorbeeld. Verderop meer hierover.

Aanvankelijk wordt de plek zeer consequent aangegeven, en wordt van de volwassenen ook steeds vermeld naast wie ze begraven werden. Later verslapt die discipline soms wel eens even.

Ooit kende ook Muiderberg aparte rijen voor kinderen en vreemdelingen en een aparte plek voor mensen waar iets mee was, maar daar kwam in 1714, toen Zeeburg in gebruik genomen werd, een eind aan. Deze groepen gingen voortaan kennelijk naar de nieuwe begraafplaats dichter bij de stad. Gezien de abruptheid van deze bestemmingsverandering zal het om bewust beleid zijn gegaan.

Daarnaast vond ik in de registers van Muiderberg een rij voor parnassijns – kerkbestuurders – en een rij voor kabroniem – leden van het doodgraverscollege[11] – plus een zelden gebruikte ‘regel jesjn’. Het NJW suggereert dat het om een rij voor ‘aanzienlijken’ gaat. Zulke rijen zijn er in Zeeburg niet. Ook hier zien we dus een duidelijk verschil tussen beide begraafplaatsen: specifieke groepen die naar Muiderberg gingen.

In het eerste Zeeburgse register werd, in elk geval aanvankelijk, bijgehouden wie een ‘gratis kist’ kreeg. De percentages verschillen bij gemeenteleden (18%) en vreemdelingen (19%) niet significant, wat zou suggereren dat er geen overduidelijk verschil in welstand was tussen beide categorieën. Ook de registers van Muiderberg vermelden die gratis kisten, maar die aanduiding verdwijnt bij de ingebruikname van Zeeburg vrijwel geheel. En dat suggereert dat de in Zeeburg begraven volwassenen, in elk geval gemiddeld, armer waren dan de begravenen in Muiderberg.

Het register maakt een opmerkelijk onderscheid tussen mensen die steevast de afkorting ‘r.’ – ‘reb’ oftewel ‘meneer’ –voor hun (meestal voor-)naam kregen, en mensen die dat niet kregen. Er waren dus Moshes en Jitschaks, en meneren Moshe en meneren Jitschak. En ik vond geen verband met hun financiële positie voor zover die blijkt uit de toekenning van gratis grafkisten. Wellicht ging het vooral om aanzien als gevolg van geleerdheid en belezenheid. Maar ook wat betreft dat al dan niet ‘meneer’ zijn verschilden de vreemdelingen (8%) op Zeeburg niet significant van gemeenteleden (9%).[12]

… en wanneer?

Zeeburg wordt vaak genoemd als uitwijkplek voor begrafenissen kort voor de sabbat: mensen die voorbestemd waren voor een graf op Muiderberg zouden dan op Zeeburg begraven worden omdat het gezelschap anders niet tijdig in Amsterdam terug kon zijn. Aanwijzingen daarvoor vond ik in deze periode niet. Het aantal begrafenissen op vrijdag was op Zeeburg niet hoger dan dat op andere weekdagen, en in Muiderberg niet lager.

Zeeburg wordt ook genoemd als plek voor begrafenissen kort voor het begin van een kerkelijke feestdag, en dat om dezelfde reden. Maar ook daar vond ik geen aanwijzingen voor. Ik vond wel iets anders:

229 Een kind van Chaim Mordechai Drukker, begraven op donderdag 1 tisjri 5477 (17-9-1716), de eerste dag van Rosj Hasjana.

237 Een kind van Moshe z.v. David, begraven op donderdag 15 tisjri 5477 (30-9-1716), de eerste dag van Soekot.

302 Izak Levie Duinkerken, begraven op zondag 16 nisan 5477 (28-3-1717), de tweede dag van Pesach.

3729 Een kind van Jitschak z.v. Saul, begraven op donderdag 1 tisjri 5494 (10-9-1733), de eerste dag van Rosj Hasjana. Diezelfde dag werd ook een kind begraven van Hirsch z.v. Feibl Ganz.

Zomaar enkele van de vele tientallen voorbeelden van begrafenissen die volgens de registratie plaatsvonden op een joodse kerkelijke feestdag, iets waarvan ik altijd aannam dat het niet zou gebeuren. Het gebeurde wel degelijk, en halachisch mag het ook, mits er een goede reden voor is en het werk dat voor zo’n begrafenis nodig is verricht wordt door een niet-jood.[13]

In de periode waarop dit eerste begraafboek betrekking heeft, vonden er in Muiderberg 367 begrafenissen plaats. Voor zover ik kon nagaan waren daar geen begrafenissen op een kerkelijke feestdag bij.[14] Zulke uitzonderlijke begrafenissen vonden dus kennelijk bij voorkeur op Zeeburg plaats. De begrafenis op Zeeburg van Simeon z.v. Abraham Polak, aangeduid als ‘bestuurder en voorzitter’, op Simchat Thora 1720[15], en van de bejaarde bestuurder en voorzitter Jitschak Rintel op Simchat Thora 1729[16] bevestigen dat idee. Gezien hun status hadden ze recht op een graf op de rij voor parnassijns in Muiderberg.

Gereserveerde graven

Donderdag 1 november 1714 werd de vrouw begraven van de heer Eliah Pozner. Het eerste graf op de rij voor gemeenteleden. De heren parnassijns gaven toestemming het graf naast haar te reserveren voor de heer Eliah zelf. Zijn echtgenote kreeg een gratis kist, en toen hij zelf op 6 februari 1715 naast zijn vrouw begraven werd, kreeg hij er ook een. Heel draagkrachtig zal Eliah dus niet geweest zijn. Ook David, zoon van de heer Juda, die op maandag 9 maart 1716 begraven werd, kreeg een gratis kist, dus ook hij zal weinig te besteden hebben gehad. Het graf naast hem werd, eveneens met toestemming der parnassijns, gereserveerd voor zijn weduwe. Ze werd daar begraven op 27 maart 1718, en ook zij kreeg een gratis kist. Een en ander suggereert dat aan het reserveren van een graf, anders dan later, geen kosten waren verbonden. Die suggestie wordt weer wat genuanceerd door het feit dat de uit Kopenhagen afkomstige Jechiël, de zoon van Frumet, dochter van Asser, op 11 november 1720 het graf naast dat van zijn die dag begraven moeder ‘kocht’. Maar mogelijk was hij, anders dan Eliah en David niet straatarm, en werd daar rekening mee gehouden.[17]

Buiten de begraafplaats begraven

Kinderen van prostituées en‘lichtzinnige’ vrouwen, kinderen die ‘in onreinheid’ (23 keer) geboren waren, volwassenen en kinderen waar iets ongenoemds mis mee was (‘niet naar behoren’; 86 keer) en een aantal mannen die bij overlijden in het rasphuis verbleven, werden ‘buiten de schutting’ (59 keer) of ‘buiten de begraafplaats’ ter aarde besteld. Wat precies de consequenties waren wanneer die schutting werd verplaatst en de begraafplaats werd uitgebreid, zoals bijvoorbeeld in het voorjaar van 1724 gebeurde[18], vermeldt de tekst helaas niet. Je zou denken dat de buitengeslotenen zo toch weer werden binnengehaald (wat natuurlijk ook weer wel iets moois heeft; iemand voor eeuwig buitensluiten is weinig menselijk, per slot).

Van een reeks volwassenen en kinderen waar iets mis mee was, is niet aangegeven waar ze begraven werden, en van een aantal buiten de normale rijen begravenen is niet vermeld waarom ze daar begraven werden. Waarom sommige in het rasphuis overledenen op een gewone rij en andere buiten de schutting terechtkwamen is onduidelijk. Hield men rekening met de aard van hun overtredingen?

Opmerkelijk is verder dat niet alle schijnbaar onwettige, want onder hun moeders naam geregistreerde, kinderen buiten de begraafplaats eindigden. Wellicht betekent het feit dat er geen vader genoemd wordt niet automatisch ook dat er geen wettige vader was. En het kan natuurlijk ook zo zijn dat hun moeders buiten hun schuld zwanger raakten, en dat men moeder en kind daarom die onwettigheid niet aanrekende.

Nefalim

In dit eerste begraafboek worden 145 nefalim vermeld. Op enkele uitzonderingen na begint die vermelding pas in februari 1728. Het gaat van dan af om tien procent van de iets meer dan 1600 registraties in die laatste zes jaar – significant minder dan de meer dan twintig procent in de negentiende-eeuwse begraafverloven. Het is natuurlijk denkbaar dat er gewoon minder nefalim wáren – al schreeuwt dat dan wel om een verklaring – maar het zou ook goed kunnen dat ze minder vaak werden geregistreerd. Of de nefalim voor 1728 werden weggelaten of dat ze als ‘kind’ werden geregistreerd is niet met zekerheid vast te stellen, maar we kunnen er wel een redelijke slag naar slaan. Het percentage ‘kinderen’ vóór en ná februari 1728 verschilt iets: 65% versus 75%, maar als die eerste groep ook de nefalim omvat en de laatste niet, zou je een daling in plaats van een stijging verwachten. En tellen we de geregistreerde nefalim op bij de in dezelfde periode begraven kinderen, dan neemt dat laatste percentage toe tot 85%, wat al met al toch eerder suggereert dat nefalim voor 1728 gewoon werden weggelaten – iets wat ook later van tijd tot tijd gebeurde. Waar die nefalim begraven werden, wordt – met een enkele uitzondering die ‘bij de kinderen’ belandde – niet vermeld.

Vrouwen

Vrouwen spelen in de begraafboeken duidelijk een ondergeschikte rol. Ze worden wel geregistreerd[19], maar blijven veelal naamloos. Ze worden dan alleen aangeduid als ‘vrouw’, ‘vrouw van’, of ‘dochter van’. Er staan zestig verschillende vrouwelijke voornamen in dit begraafboek – tegenover meer dan 300 manlijke – en er zijn slechts honderdtwintig registraties waarin zo’n naam voorkomt.

Er zijn maar zestien registraties van vrouwen waarin geen enkele man genoemd worden. Het gaat dan waarschijnlijk om vrouwen zonder vaders, broers of zonen die bekend genoeg waren om als anker voor hun identiteitsomschrijving te dienen.

Tot slot

Ik begon dit verhaal met de vraag wat de begraafboeken ons kunnen leren over de geschiedenis van de betrokken begraafplaatsen. ‘Heus het een en ander’ lijkt me een redelijk samenvatting van een antwoord daarop. En voortzetting van dit onderzoek levert vast nog wel iets meer op.

Daarnaast vroeg ik me af of een digitaal toegankelijke versie van de begraafboeken interessant is voor genealogen. Die vraag kunt u als lezer alleen zelf beantwoorden. Mocht u daar ideeën over hebben, ik hoor het graag!

Voetnoten

1 Stadsarchief Amsterdam, inventaris 5001: 1388-1894.

2 Jits van Straten: De begraafboeken van Zeeburg (1997) en De begraafboeken van Muiderberg (2000), Stichting Bevordering Onderzoek Joodse Historische Bronnen.

3 Daarbij ging wel eens iets mis. De registraties lijken netjes door lijnen gescheiden, maar soms staan er meer dan één registraties tussen twee lijnen, en soms is een (wat uitgebreidere) registratie door een lijn in tweeën gedeeld. Degene die de nummering aanbracht heeft dat niet altijd doorzien. Deels is dat later hersteld door aanvankelijk niet onderscheiden registraties met letters alsnog van elkaar te onderscheiden. De laatste, 3767ste registratie kreeg door dit al het nummer 3755.

4 En wel hier.

5 Het enige verwarrende is dat pagina 86, althans voor zover dat aan de scans te zien is, de achterkant is van pagina 85, wat dan weer doet vermoeden dat er bij het invoeren van de registraties iets is misgegaan …

6 Een levenloos geboren of voor de dertigste levensdag overleden kind. Nefalim tellen halachisch niet echt als overledenen. Een eigen graf kregen ze doorgaans niet.

7 De vertaling van het Nederlands-Jiddisj Woordenboek (NJW – www.jiddischwoordenboek.nl) van ‘piltsel’.

8 In deze periode waren al met al zo’n achttien registratoren actief. De diensten wisselden aan het eind van de zomer en aan het eind van de winter. En terzijde: zo’n registrator hield zowel het begraafboek van Zeeburg als dat van Muiderberg bij.

9 Jits Van Straten interpreteert het Hebreeuwse ‘jeled’ in zijn register op de begraafboeken van Zeeburg consequent als ‘zv’, ‘zoon van’; dat zal dus in zo’n 33% van de gevallen niet kloppen.

10 Over de vertaling van deze term valt te twisten. Het digitale Jiddisje woordenboek onder eindredactie van Justus van de Kamp geeft ‘bezoeker, gast, vreemdeling’ als omschrijving. Het ging wellicht zo nu en dan om een passant die bij toeval in Amsterdam kwam te overlijden, maar doorgaans zal het gaan om nieuwkomers, en die status zouden mensen zo maar lange tijd kunnen hebben behouden – vergelijk het gebruik van de term ‘allochtoon’ nu. Volgens Van Straten (pers. med.) zou het in alle gevallen gaan om elders woonachtigen, maar daarvoor lijken het me er toch echt gewoon te veel.

11 Op maandag 3 juli 1719 werd de daags tevoren overleden Nathan Swaab, lid van het doodgraverscollege G”Ch begraven op Zeeburg; waarom hij niet in Muiderberg werd begraven is onduidelijk. Hij is de enige van wie vermeld wordt dat hij aan zo’n college was verbonden.

12 In beide gevallen gaat het om het aantal geregistreerde mannen met die ‘titel’ als percentage van het totaal aantal volwassenen – mannen en vrouwen – in de betreffende categorie.

13 Zie https://www.chabad.org/library/article_cdo/aid/4298045/jewish/Chapter-200-Laws-of-Burial-on-Yom-Tov.htm. Met veel dank aan Bart Wallet die mij hierheen verwees.

14 Ik heb een lijst met data, ontleend aan Van Stratens Begraafboeken van Muiderberg. Verreweg de meeste daarvan zijn data van begraven, maar er zitten een paar data van overlijden tussen, dus volledige zekerheid kan ik hier niet claimen.

15 registratienummer 813.

16 registratienummer 2514.

17 Of Jechiël – die in het register van Van Straten als Michiel zal zijn opgenomen – daar daadwerkelijk begraven is, en zo ja, wanneer, is niet na te gaan. Als zoon van Frumet (bij Van Straten Femmetje) is hij niet geregistreerd. Van Michiel Kopenhagen, die inderdaad Jechiël heette, vind ik alleen de begrafenis van een zoon. En andere zoekopties biedt de registratie van zijn moeders begrafenis niet. Michiels genoeg in Van Stratens register, maar welke daarvan de gezochte zou kunnen zijn, valt niet vast te stellen. Mogelijk komt hij nog aan het licht bij het digitaliseren van latere begraafboeken, bijvoorbeeld dankzij een aanduiding als ‘naast zijn moeder’.

18 In registraties wordt herhaaldelijk verwezen naar nieuwe rijen op de plek waar de schutting was afgebroken.

19 Van de 750 volwassenen is net iets minder dan de helft (300) vrouw.

versie van 18 september 2020